Het wederkerend voornaamwoord: wederkerend vnw.
Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden: zich schamen, zich ergeren, zich vergissen. Het zijn dus werkwoorden in combinatie met het woordje zich.
Het wederkerende voornaamwoord is eigenlijk dat woordje 'zich'. Het wederkerende vnw. verwijst naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt nog een keer in een andere vorm terug.
In het onderstaande schema staan de wederkerende vnw. met daarachter een voorbeeldzin:
Enkelvoud
Eerste persoon
me
ik schaamme
Tweede persoon
je
jij schaamtje
u
u schaamt u(zich)
Derde Persoon
zich
hij/zij/het schaamtzich
Meervoud
Eerste persoon
ons
wij schamenons
Tweede persoon
je
jullie schamen je
u
u schaamt u(zich)
Derde Persoon
zich
zij schamenzich
Voorbeelden:
- Ik erger me.
- Jij ergert je.
- U ergert u (zich).
- Hij/zij/het ergert zich.
- Wij ergeren ons.
- Jullie ergeren je.
- Zij ergeren zich.
Tip: Om het wederkerende voornaamwoord in een zin te vinden, bestaat een handig trucje. Als je de zin in de derde persoon enkelvoud zet (de hij-vorm) dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich' en dat is wel makkelijk te herkennen.
Dus: Ik verveel me. wordt dan: Hij verveelt zich.